Aan de hand van een artikel uit het “Nieuwsblad voor Gasselternijveen en omstreken” van 15 juni 1915 krijgen we een aardig beeld van het schipperswerk in de beginjaren.
“Is einde augustus in ‘t land dan ziet men de schipper met het HL-vat op de fiets naar de fabriek gaan. Ten teeken dat hij zijn eerste vracht aardappels gaat halen. Eerst is hij het kantoor der fabriek binnengestapt en heeft van den boekhouder zijn order gehaald waarop vermeld staat van welken boer hij zijn vracht moet ontvangen. Zoodra hij zijn order heeft, stuurt hij iemand of gaat hij zelf den boer opzoeken om hem te vertellen dat hij op dat en dat uur met zijn schip arriveert, zoodat bij aankomst alles gereed staat om te beginnen. Het is een “haas-je-rep-je“ want hoe eerder hoe liever is de schipper met zijn schip aan de fabriek terug om zich bij iemand, hiervoor aangewezen, te melden waarop hij als nummer zooveel zijn beurt van lossen heeft te wachten. Is de schipper aan de beurt gelost te worden, dan legt hij zijn schip zoodanig, om op de snelst mogelijke manier voor de losinrichting te koomen opdat de tijdverspilling zoo gering moogelijk blijft. Werden de aardappelen vroeger algemeen door mannen met houten schop, welke was voorzien van een vlijmscherpe bek, in de spoelgoot geschept. Tegenwoordig gebruikt men hiervoor reeds machinale inrichtingen, welke aardappelen minder beschadigen en de toevoer in de fabriek regelmatig doen geschieden.
Tot zover het verslag
We hebben een aantal gesprekken gevoerd met oud-schippers en hebben de gegevens verwerkt tot één verhaal.
“In 1915 voeren de schippers al naar Nieuw-Amsterdam en Vroomshoop. Wij kwamen overal omdat de aandeelhouders verspreid zaten. Veel boerenzoons die buiten Gasselternijveen een eigen bedrijf begonnen, werden vaak aandeelhouder van “Oostermoer”. Het inschepen van de aardappelen was niet altijd een pretje. Ik heb in Gasselternijveenschemond wel eens meegemaakt dat het water op het land stond. Je moest de aardappels tegen de posten omhoog de praam inrijden. Je moest veel zelf doen. Veel later, toen de Algemene Schippersvereniging contracten voor ons afsloot werd dat veel beter. De boer was toen verplicht om voor hulp te zorgen.
In de beginjaren waren er zo’n 20 tot 25 pramen, we hadden het altijd over “bollegies”. Er waren drie grote schepen bij van zo’n 40, 50 ton. Die gingen meestal naar de boeren die op grote afstand van de fabriek woonden. De oudste schipper die ik mij nog kan herinneren was Venhuizen. Dan had je nog een Oosterbeek en ene Bene Breider. Jan Proem was een opvallende schipper, omdat hij een houten been had.
Bij de aardappelvaart hadden sommige schippers de beschikking over een paard maar de meesten hingen zelf in het zeel of lieten dat werk opknappen door de kinderen. Ik geloof niet dat er veel gebruik werd gemaakt van scheepsjagers. Veel schippers huurden van Wubs in Drouwenermond een paardje. Luchien Deuring is eens een prima paardje kwijtgeraakt aan de melkfabriek in Gasselternijveenschemond. Hij had het voor f 250,- gehuurd bij koperslager Alberts. Cornelis Hooiveld die bestuurslid was van de melkfabriek zag het paardje en vroeg gelijk waar Luchien het paard vandaan had. Luchien had beter niet kunnen zeggen want een paar dagen later kocht Cornelis het paard. Spijtig, want het was een gewillig paard.
In de wijken en kanalen moesten we nogal wat bruggen passeren. Om de twee plaatsen had je een “badde” (voetgangersbrug JH). Die moest je zelf openen en goed sluiten want anders kreeg je gedonder met de boeren. Bij de verlaten had je vaak lange wachtlijsten maar gelukkig kon je terecht bij een “stille knip” voor een borreltje. Als je met de vracht bij “Oostermoer” aankwam, moest je je melden op “de laai”. Je schreef je naam op en vermeldde het aantal mudden. Dan maar wachten tot je aan de beurt was. Als de wachttijden te lang waren ging je naar huis en kwam je de volgende dag terug.
Op de lat noteerden de schippers de hoeveelheid mudden en de schepen werden
gelost op volgorde.
Als de “lai” vol was werd de plank bij de timmerman over de schaafbank gehaald en was weer klaar voor gebruik. Op deze detailopname herkennen wij de namen van Harm Roossien, Roelof Breider, Geert Hospers, Harm Woortman, G Vos, Witteveen, Drenth en Roelof Kaspers.
Zo kwam je wel eens voor onaangename verrassingen te staan. Job Kiewiet, Chris Vegter en Roel Kaspers ontdekten een keer op een zondagmorgen dat die nacht hun pramen waren volgelopen. Ach, samen zorgde je er dan weer voor dat de praam weer vlot kwam. We hebben een keer erg veel plezier gehad om een zogenaamd verzekeringsgevalletje. Er lag weer een praam onder water en de schipper vroeg ons even mee te helpen. Hij was verzekerd en als we zouden helpen, konden we delen in het verzekeringsgeld. Samen even flink aangepakt en toen de praam boven water was, werden we hartelijk bedankt. Het geld konden we naar fluiten want de schipper was niet verzekerd. Of er echt hartelijk is gelachen kan ik mij eerlijk gezegd niet zo goed herinneren.
Het lossen van een schip was een kunststukje, het moest een goed samenspel zijn tussen kraandrijver en schipper. Marinus Meertens was er zonder meer een kunstenaar in. Die kon het schip zo afmeren dat Lutjes met de grijper de aardappels lekker vlot kon lossen. Je had onder de schippers ook wel van die heethoofden die het schip liefst “gisteren” wilden lossen. Ik heb geen bewijzen maar ik durf met je te wedden dat Jan Lutjes wel eens “per ongeluk” de grijper wat hard op een praam heeft laten vallen. Praam onder water! Volgende praam graag! De meeste pramen werden gehuurd bij scheepswerven in Stadskanaal.
De echte broodschippers hadden een eigen schip. Jan Meertens had samen met Marinus het schip “I.T.A.”. Die afkorting stond voor “Ik Transporteer Alles”. De opduwer heette “I.D.A.” (Ik Duw Alles). Je ziet die jongens van Meertens waren van alle markten thuis.
Jan en Marinus gingen ook wel naar de schippersbeurzen om vracht te krijgen, o.a. in Musselkanaal. De I.T.A. van Jan en Marinus was 90 ton en is gebouwd op de werf van Holmans in Stadskanaal. Die I.D.A. gebruikten ze omdat er in sommige kanalen een motorverbod was. Je mocht de motor niet gebruiken omdat door de golfslag de beschoeiingen teveel zouden worden beschadigd. Ik kan mij nog goed herinneren dat Jan Meertens toen een akkefietje heeft gehad met de veldwachter. Die sommeerde Jan de motor af te zetten toen hij met zijn schip in de Gasselternijveenschemond voer. Jan, een man die meeging in de vernieuwing, vond dat maar gezeur en bleef doorvaren. Hij is zelfs voor de rechtbank geweest en het waterschap ging mooi de boot in omdat Jan gelijk kreeg van de rechter. Die stelde dat het motorverbod een verouderde bepaling was in het waterschapreglement.
De fabriek had ook een bollegie in eigendom, dat was “De IJsbreker”. De praam was voorzien van versterkte spanten zodat je er laat in het seizoen, als er al ijs op de wijken en kanalen lag, toch nog mee kon varen. Dat werk werd extra betaald. Er hebben verschillende schippers op die praam gevaren o.a. Roel Kaspers en Geert Hospers en volgens mij Bertus Deuring ook nog. Bertus heeft zelfs nog op een kustvaarder gewerkt. Met de “Frema” is hij o.a. in Denemarken, Engeland en Polen geweest.
Zelf ben ik na de oorlog begonnen met een praam van 17 ton. Het aardappelvaren was eigenlijk helemaal niet zo gemakkelijk. We hebben heel hard moeten vechten om het basistarief omhoog te krijgen. In 1956 hebben we er wat bij gekregen. Maar ja, het bestuur van de fabriek probeerde het net zo snel weer naar beneden te krijgen. Wat dat betreft hebben de schippers veel profijt gehad van de Algemene Schippersvereniging.
Jan Meertens was in die tijd voorzitter en hij heeft zich altijd prima ingezet voor onze belangen. Jan is in 1968 als voorzitter gestopt en met hem verdween ook het district Noord van de A.S.V. De overheid was druk bezig de binnenvaart te saneren. Aan het eind van de periode dat Jan voorzitter is geweest, liep het aantal schippers terug van 700 naar 100. We kregen steeds meer concurrentie van de vrachtwagens en er werden dan ook steeds meer wijken en kanalen dicht gegooid. Ik heb zelf tot ongeveer 1962 gevaren. Het jaar daarna liep de aardappelschipperij heel hard terug. Op een bepaald moment heb ik de knoop doorgehakt. We stonden weer voor de vaste lasten en de boot moest worden opgeknapt. We moesten weer een knecht zoeken en die kreeg je niet zo gemakkelijk omdat de meeste jongens in de fabrieken gingen werken. We hebben de boot verkocht en ik heb er eigenlijk nooit spijt van gehad.
Een opname bij de fabriek in de vijftiger jaren van het vorige eeuw. Rechts ligt zogenaamde autopraam. Die werden geladen door “kippers”, naar de overkant gevaren en vervolgens gelost.
Aardappelvaren was een serieuze bezigheid, maar de schippers hadden ook oog voor geneugten des leven. Ieder jaar werd er in hotel Adolfs in Gasselternijveen een schippersfeest gehouden. In 1960 werden de ervaringen van de schippers verwekt in een fraai gedicht van de schrijver Bart Veenstra.
Schippersfeest 1960
Wij zitten weer tesamen, Jongens wat een gein, Maar ook het schippersleven, En ook bij Luchien Deuring, Eens wilde Appie varen, Maar Albert deed zaken, En Harm ging uit varen, De knecht van schipper Kruize, Harm Kors die mag niet klagen. Dan is er nog een schipper,
*Met schipper “Sam-Sam” wordt Geert Hospers bedoeld. |
|
De scheepsjagers in de gemeente Gasselte
Het vele vervoer over water betekende ook broodwinning voor de scheepsjagers. Uit bewaard gebleven vergunningen in het Gasselter gemeentearchief blijkt dat ook een aantal mensen uit de gemeente Gasselte als scheepsjager heeft gewerkt. De scheepsjagers konden door de schippers worden ingehuurd, voor het trekken van een schip. De tarieven waren afhankelijk van de af te leggen afstand, de grootte van het schip, het gewicht van de lading en de waterstand. In de dertiger jaren van de vorige eeuw moest voor een afstand van 25 kilometer zo’n 4 à 5 gulden worden betaald. Zo’n 20 jaar later was dit opgelopen tot 7 à 8 gulden. Er waren ook schippers die zelf een paard huurden maar het kwam ook regelmatig voor dat gezinsleden “in het zeel” gingen om het schip te trekken. De uitrusting van een scheepsjager bestond uit een knuppel, voerzak, treklijn en niet te vergeten een paard.
Bron: Van Snabbeschuit tot Coaster, de scheepvaart van Gasselternijveen in vogelvlucht van Jent Hadderingh