Gea Martijn, woonachtig in Noord-Holland, is lid van de Historische Vereniging van Gasselternijveen. In verenigingsblad Op ’t Spoor las ze een oproep voor verhalen uit het Scheepvaartverleden van Gasselternijveen en het omliggende veenkoloniale gebied. Ze dacht gelijk aan haar vader, Albert Martijn (1922-1981), die vroeger als matroos gevaren heeft. Gea vertelt het verhaal.
De familie Martijn, vader Geert Martijn en moeder Willemtje Kok, woonde in een arbeiderswoning aan de Havenkade in Gasselternijveen. Het huis op de foto waar ze woonden is afgebroken en staat er niet meer. Gea’s vader Albert is daar geboren in 1922. Het gezin woonde langs de Vaart aan landskant tussen ‘Wichers draaigie’ en ‘De Dam’ en Albert heeft als kind de schepen voor zijn huis voorbij zien varen. Tjalken en pramen meerden af aan de kade en namen lading in of losten goederen. Wellicht heeft hij de draai als jongen wel open- en dichtgedraaid en een paar centen bijverdiend. De familie is later verhuisd naar de Tuinstraat.
In Gasselternijveen woonden in vergelijking met andere veenkoloniale dorpen veel schippers. Toen de turfafgraving ten einde liep en turfschippers voor broodwinning naar ander werk uitkeken, kozen turfschippers uit Gasselternijveen ervoor buitengaats te gaan en zeewaardige schepen te laten bouwen. De reders, kapitein-eigenaars, voeren op de wilde vaart met stalen schoeners, klippers en coasters en lieten die bouwen op de Groninger werven. Veel jonge mannen in het dorp vroegen aan de reders of ze bemanning nodig hadden en monsterden zo aan. De schepen waren te groot voor de Gasselternijveenschemond en het Stadskanaal, dus moesten de jongens in hun plunjezak een paspoort en monsterboekje meenemen en afreizen naar de plek waar het schip op dat moment afgemeerd lag. Met geluk was dat redelijk dichtbij zoals de stad Groningen, Delfzijl of Harlingen, maar soms moest de trein genomen worden en overnacht worden in een zeemanspension. De reders uit Gasselternijveen voeren veelal op de kusten rond de Noord- en Oostzee.
Albert Martijn vroeg op 8 november 1940 een paspoort aan. Het is in het eerste jaar van de Tweede Wereldoorlog. In zijn paspoort staat dat hij ‘matroos’ is, zijn paspoort wordt later verlengd tot 1948. Hij vaart tijdens de oorlog. Zijn schip de ALK staat dan ingeschreven bij The Netherlands Shipping & Trading Co. te Londen en komt in beheer bij Freight Express Ltd., London, managers.
In 1940 waren er in Nederland 500 coasters, waarvan er 200 in geallieerd beheer kwamen, zo ook de coaster van Albert. De andere 300 coasters bleven in Nederland of b.v. de Oostzee onder Duits bereik. In 1945 waren er 100 verloren, waaronder de TEGRI en de SAFE uit Gasselternijveen met 14 betreurde slachtoffers.
De coaster waar Albert op aanmonsterde de ALK is in 1933 gebouwd voor kapitein Johannes Beck uit Groningen en krijgt de naam ‘GLOBE’. Het schip wordt gebouwd door de N.V. Scheepswerf Delfzijl v/h Gebr. Sander te Delfzijl en heeft een laadvermogen van 250 ton. In de machinekamer komt een 4 cilinder motor van de bekende Appingedammer BRONS motorenfabriek.
Coasters zijn kleine schepen. De grote variatie aan vrachten en de geschiktheid om goederen als het ware op de goede maat gesneden van huis tot huis te brengen illustreert het sterke punt van de kleine kustvaarder. Het schip werd bevracht door E. Wagenborg’s Scheepvaart- & Expeditiebedrijf N.V. Delfzijl, Groningen. De GLOBE is 35 meter lang en 6.5 meter breed en kan daarom ver in het binnenland komen.
In het Nieuwsblad v/h Noorden staat 3 juni 1933: “Het schip, dat uiterst modern en geriefelijk is ingericht, terwijl ook de betimmering niets te wenschen overlaat, behaalde een snelheid van ruim 8 mijlen en werd na de proefvaart met volle tevredenheid overgenomen.”
Vier jaar later verkoopt Johannes Beck zijn coaster GLOBE aan de Groninger Harmannes Oorburg. Deze herdoopt het schip in de ‘ALK’. Oorburg is eigenaar, de Groninger kapitein A. Fokkema wordt gezagvoerder. Drie jaar later komt de jonge Albert aan boord. Hij is dan 18 jaar oud.
De bemanning van de ‘ALK’, het aantal bootlieden, bestond uit 5 mensen: Kapitein A. Fokkema uit Groningen, de stuurman, een machinist en matroos Albert Martijn uit Gasselternijveen. De laatste man was een lichtmatroos, kok of koksmaat. Alle mannen waren ‘Groningers’. Albert uit Gasselternijveen (Drenthe) ging ook door voor Groninger.
Toen Albert zijn paspoort aanvroeg werd het schip bevracht vanuit Londen. Men voer in opdracht van de geallieerden. Op 1 juni 1945 kwam het schip weer terug bij de eigenaar Oorburg.
Albert is in 1949 te Borger getrouwd met Johanna Borcheld. Hij is toen aan wal gekomen. Had het te maken met de liefde of kwam het door een akelige gebeurtenis een jaar eerder?
Het Nieuwsblad v/h Noorden schrijft: NvhN 23-11-1948: “De ALK gezonken. Bemanning gered. Wederom heeft de Groninger kustvaartvloot een verlies geleden.”
De ALK voer van Groningen naar IJmuiden met aan boord de Groninger schilder George Martens. De schilder maakte een schilderij van de ALK. Hij stapte in IJmuiden, waar ijzer geladen werd, van boord.
De ALK vertrok daarna met 220 ton piekijzer aan boord van IJmuiden met bestemming Helsingfors (F). Ze gingen wegens dichte mist ten anker in de zeestraat Kalmarsund bij het eiland Blå Jungfrun, onder de kust van zuidoost Zweden.
Mist is erg gevaarlijk. Met het luiden van de mistbel en met behulp van de luchtfluit worden geluidssignalen gegeven en het ankerlicht gehesen. Er wordt geluisterd.
Laat in de avond, om elf uur, ging het vreselijk mis. De ALK werd geramd door de in ballast varende Zweedse viermast motorschoener LISA (een zeilschip met hulpmotor). Dat moet een ongelofelijke klap zijn geweest.
Een geladen coaster met ijzer kan gemakkelijk kapseizen, water maken en zinken. De bemanning moet doodsangsten hebben uitgestaan.
Ook de schrik op de LISA was groot. De machinist raakte door de aanvaring zo overstuur dat hij in het water sprong en verdronk. De vijf bemanningsleden van de Nederlandse ALK konden gelukkig overstappen op de LISA en zijn in Oskarshamn aan land gezet. De ALK zonk naar een diepte van 30 meter.
Het moet een traumatiserende ervaring zijn geweest. Eind november in Scandinavië, midden op zee, het is donker, het is koud en er hangt een dichte mist. Gelukkig zijn ze behouden aan wal gekomen. Hoe ze thuisgekomen zijn vertelt het verhaal niet.
De krant schrijft onder de foto van het schilderij: “De verf was nog nat toen het bericht van de scheepsramp kwam.”
Van GLOBE, ALK tot HANSIA
De verzekering deed afstand van het schip en daarom door de eigenaar opgegeven. Het wrak werd door de verzekeringsmaatschappij verkocht aan een Zweed te Kalmar, die het in de zomer van 1950 doorverkocht. In de zomer van 1952 begonnen de nieuwe eigenaren met de berging en in augustus werd met behulp van hun eigen schepen het wrak gelicht, gerepareerd en in juni 1954 als SUNDIA onder Zweedse vlag weer in de vaart gebracht. In 1957 wordt ze verkocht en heet weer GLOBE. In 1959 komt ze in Deense handen en krijgt ze de naam LEILA CHRIS. In 1960 verandert het eigendom twee keer.
In 1960, onderweg van Karlshamn (S) naarLübeck (Dl) is het schip met een lading steenblokken bij goed zicht aan de grond gelopen op de Nedjan Rock bij Simrishamn (S) en zonk binnen enkele minuten. Het schip is in haar geschiedenis voor de tweede keer gezonken, opnieuw gelicht en verkocht. De nieuwe Deense eigenaar liet het schip repareren en herdoopte haar in BIRTE HALSKØV, ze vaart dan onder Deense vlag.
In 1961 liep het schip opnieuw aan de grond omdat het anker niet wilde vallen en had schade. Dat zelfde jaar kreeg de BIRTE HALSKØV op de Noordzee motorstoring door de schroef. De reis ging van Kristiansand naar Stavanger (N) met een lading stukgoed. Het schip is op sleeptouw genomen door een bergingsschip en gerepareerd. Een jaar later kreeg de coaster op reis van Bostad (N) naar Stade (Dl) met grind een aanvaring met de ANVA in het Kielerkanaal. Het bovenboord liep schade op.
In 1964 is het schip verlengd en omgebouwd tot zand- en grindzuiger. In 1973 doorverkocht en herdoopt tot KIRSTEN COBA.
Dan wisselt ze opnieuw van eigenaar en krijgt in 1983 de naam: INGE CHABIRA. Twee jaar later wordt ze weer verkocht en vier jaar later opnieuw. Vijf jaar later is er een Noorse eigenaar en in 1997 weer een Deen die het schip een jaar later herdoopt tot HANSIA.
In 1998 is het na 65 jaar afgelopen met het schip. De HANSIA is gekapseisd en gezonken bij het eiland Anholt, een Deens eiland in het Kattegat tussen Denemarken en Zweden, in 40-50 meter diep water. Er zijn geen pogingen gedaan om het schip te bergen.
Geraadpleegde bronnen: Stichting Maritiem Historische Data
Familie Martijn
Geschreven door Anda Vonk-Eeftingh