Verhaal

Scheepvaarthistorie van Gasselternijveen

Toen de turf vergraven was kozen veel turfschippers uit Gasselternijveen ervoor om te blijven varen met zeewaardige schepen die hier werden geregistreerd. Eerst grote zeilschepen. Later werden die vervangen door motorschepen. Zo werd Gasselternijveen in 1912, gemeten naar het aantal zeebrieven, de vierde zeehaven van Nederland.

Zoals het ooit begon

Voor een beschrijving van het gebied waarin Gasselternijveen is gelegen moeten we heel ver terug in de tijd toen in de loop van miljoenen jaren ijstijden, met tussenliggende warme perioden, elkaar opvolgden. IJstijden  waarin  onder andere Drenthe bedekt werd met vele honderden meters dikke ijslagen. Gletsjers vanuit Scandinavie. Toen het klimaat zo’n 130.000 jaar geleden veel warmer werd, warmer zelfs dan nu,  smolten de gletsjers en bleef hier een laag keileem met enorme hoeveelheden stenen achter. In de volgende ijstijd groeiden de gletsjers weer aan maar zij bereikten Drenthe niet. Maar het was hier wel erg koud met een permanent bevroren ondergrond zodat er weinig groeide.

In de periode dat het warmer werd, zo’n 10.000 jaar geleden, smolten de ijsmassa’s in Scandinavië en stegen  de zeespiegel en de grondwaterstand.

kaartfragment 1634 stroomgebied van de Hunze  Bron Wikepedia

Kaartfragment 1634: stroomgebied van de Hunze. Bron: Wikpedia

Drenthe heeft min of meer de vorm van een omgekeerd soepbord: hoog in het midden en laag aan de zijkanten. De afwatering vond plaats door een aantal beken in het noorden, zuidwesten en oosten van het Drents plateau. De oostelijke afwatering kwam voor rekening van de Hunze of Oostermoerse Vaart, die voor het latere Gasselternijveen een hoofdrol zou vervullen. 

Met de stijging van de temperatuur kwam langs de beken zo’n 7.000 jaar geleden een uitbundige  plantengroei tot stand. Broekbossen en veenmos zorgden in duizenden jaren voor een vaak metersdikke laag veen in het stroomdal van de Hunze en in die delen van Noord- Nederland met dezelfde omstandigheden. Ontoegankelijke en onbewoonbare  gebieden van moerassen en broekbossen ontstonden aan de grenzen van wat nu Drenthe is.  Overigens was dit zo’n beetje overal in het lage deel van Nederland, de ‘lage landen’, het geval.

Vanaf die tijd kwam ook de bewoning op het Drents plateau langzaam op gang. Hier en daar ontstonden kleine nederzettingen van hooguit enkele tientallen mensen, die ontdekten dat gedroogde veengrond een goede brandstof was: turf! Turf werd vooral voor eigen gebruik gestoken. Bruikbare wegen voor het vervoer waren er in Drenthe niet en de behoefte om turf naar elders te vervoeren was er ook niet. Immers: een groot deel van Nederland was veengebied en overal werd turf gestoken. Toen echter elders de turf op was en de bevolking groeide werden in de tweede helft van de Middeleeuwen de eerste randvenen ontgonnen.

Vanaf 1663 kwam de vervening aan de oostzijde van de Hunze op gang en boeren uit Gasselte vestigden zich op de vrijgekomen landbouwgrond. Gasselternijveen was ontstaan.

Nu was het niet zo dat in het hoogveengebied de turf voor het opscheppen lag. Het was er werkelijk drijfnat en voordat er turf gestoken kon worden moest het gebied eerst stukje bij beetje ontwaterd worden. Kanalen en wijken werden gegraven en het water werd afgevoerd. Dat betekende grote investeringen voordat het eerste turfje kon worden afgeleverd. Niet alleen waren veel arbeidskrachten vereist maar vooral ook Kapitaal.

Een goed wegennet voor vervoer van turf was er in Drenthe niet maar wel was er de Hunze. De turf uit Gasselternijveen en omstreken werd via de ondiepe en kronkelige Hunze in kleine bootjes (snabbe) met een geringe diepgang afgevoerd naar Groningen. De snabbe die op de Hunze voer was niet groot: ongeveer 10 meter, met een zeil (vierkant getuigd) en had een puntige boeg. Later zijn er andere boten met de naam “snabbe” verschenen: groter, met een ronde boeg. De bootjes in die tijd werden niet gebouwd volgens vastgesteld ontwerp (tekening). Elke werf kon zijn eigen versie van een “snabbe” maken, al naar het inzicht van de werfbaas. De vervening van het Oostermoergebied bleef tot de 19e eeuw kleinschalig. Maar de eerste scheepvaart vanuit Gasselternijveen was geboren.

Van snabbe tot coaster

Inmiddels was er in de provincie Groningen een uitgebreid kanalenstelsel gegraven, waaronder het Stadskanaal. De stad Groningen besloot in 1763 tot het graven van dit kanaal om de winning van turf in Oostermoer te bevorderen. Vanuit het Stadskanaal werden aftakkingen gegraven, de z.g. “Monden”. Naar Gasselternijveen werd de Gasselternijveenschemond gegraven. Het laatste stuk in het dorp noemde men de “Vaart”. Gasselternijveen was vanaf 1839 toegankelijk voor grotere schepen en had via de Groningse kanalen verbinding met zee. Met de komst van goede vaarverbindingen, de sterk gestegen behoefte aan turf door de opkomst van de industrie, door de groei van de bevolking van Nederland kwam Oostermoer aan snee en kwam een grootschalige vervening tot stand. 

Het was echter niet alleen turf. Hiervóór vermeldden we al dat enorme hoeveelheden stenen een andere erfenis van de ijstijden was:  zwerfkeien, groot en klein. Nadat de paalworm op grote schaal de houten wier- en palendijken rond de toenmalige Zuiderzee aantastte werden keien gebruikt voor de zeewering. In Drenthe waren die er genoeg en over water kon het vervoer plaatsvinden.                                                      

Vanuit Gasselternijveen ontstond vervolgens een bloeiende handel in het ‘Goud van Drenthe’:  zwerfkeien. Een schip leeg terug varen was verlies aan inkomsten, dus werd er retourvracht gezocht. Die kon bestaan uit stenen voor de bouw van huizen, straatafval uit de steden voor bemesting van de landbouwgrond en hout.

Want waar er behoefte was aan schepen ontstonden er ook scheepswerven. Gasselternijveen telde dan ook ooit twee scheepswerven. Toen de turf vergraven was kozen veel turfschippers uit Gasselternijveen ervoor om te blijven varen met zeewaardige schepen die hier werden geregistreerd. Eerst grote zeilschepen. Later werden die vervangen door motorschepen. Zo werd Gasselternijveen in 1912, gemeten naar het aantal zeebrieven, de vierde zeehaven van Nederland. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw echter stopten de laatste Gasselternijveensche reders en was het gedaan met de scheepvaart vanuit Gasselternijveen.

STALEN~1

Stalen zeiltjalk BROEDERTROUW, geschilderd omstreeks 1920 door  D. Borsink, Eigenaren de broers Willem- en Klaas Eeftingh.

(bron A. Vonk-Eeftingh)

 

De TEGRI

In het dorp herinneren nu alleen nog straatnamen aan deze bijzondere scheepvaarthistorie: Vaart, Havenkade, Schuttevaerstraat, Tjalkstraat, Sont.

 

Met de schepen die aanmeerden in de haven van Gasselternijveen ontstonden langs de Vaart veel ambachtelijke bedrijven: winkeltjes, cafés, timmerbedrijven, een scheepswerf, zeilmakerij, enzovoort.  De Vaart en het Hoofddiep, nu Hoofdstraat, dat bij de Dam de Vaart kruiste,  zijn inmiddels gedempt en de bedrijven verdwenen, maar op een aantal plaatsen is nog iets herkenbaar van die vroegere bedrijvigheid.

 

Gasselternijveen

De los- en laadkade in Gasselternijveen omstreeks 1900 gezien van west naar oost

(archief Historische Vereniging Gasselte)

 

 

Alle rechten voorbehouden